Op een winderige dag bezoek ik een school voor speciaal onderwijs voor kinderen met zeer ernstige ontwikkelingsproblemen. Het zijn kinderen met trauma’s, ze zijn angstig en kunnen (ineens) agressief worden. Maar het zijn kinderen. Tijdens mijn bezoek zie ik vier kinderen in een klein lokaal. Ze eten rustig samen. De leerkracht ordent het lokaal en deelt ondertussen vriendelijke woorden. Bij het raam aan de zijkant van het lokaal zitten twee jongvolwassenen. Een jongedame met haar armen op de tafel. En in haar handen een telefoon. Een jongeman zit tegenover haar, zijwaarts, ook een telefoon in zijn handen. Een derde hulpverlener heeft even pauze. Vier volwassenen in een klas dus met vier kinderen: de leerkracht en drie hulpverleners, waarvan twee ‘persoonlijk begeleiders’.
De directeur uit haar frustratie. De begeleiders zijn aanwezig nadat ouders met gemeente hebben besloten dat deze kinderen begeleiding nodig hebben op school. In deze situatie is dat dus voor twee kinderen vastgesteld. En dus zijn er twee pedagogische medewerkers die voor één (en alleen voor die ene) leerling aanwezig zijn … voor het geval het nodig is. Op dat moment was het rustig en deden ze dus niets. Deze situatie ontstaat als gevolg van onze huidige wetgeving. Jeugdhulp wordt door de gemeente waar het kind woont afgestemd op de vraag van ouders en kind. Deze twee kinderen komen uit twee verschillende gemeentes. Maar zitten bij elkaar in de klas. De ouders wisten het waarschijnlijk niet eens van elkaar dat hun vraag tot deze bizarre situatie zou leiden. De vraag is ook wat de ouders er eigenlijk van vinden dat hun kind in een klas zit met vier volwassenen.
Een week later bezoek ik een andere school. Op deze school dezelfde situatie. Maar hier zijn niet alleen pedagogisch medewerkers aanwezig, maar ook verpleegkundigen, fysiotherapeuten, logopedisten. Deze laatsten werken vanuit de zorgverzekeringswetten en de Wet Langdurige Zorg. Het is meer dan een dagtaak voor de scholen om al deze zorg vanuit verschillende wetten met alle ouders en kinderen samen te voegen.
Scholen willen een positief pedagogisch klimaat creëren. Een omgeving waarin de inzet van pedagogische medewerkers aanvullend (en in ieder geval niet belastend) is voor de school en kinderen. Medewerkers die een plek hebben in de zorgstructuur van de school. Maar dat gaat niet vanzelf. De pedagogisch medewerkers zijn in dienst van een jeugdhulporganisatie. Zorgmedewerkers in dienst van zorginstellingen. En dus heeft de school maar beperkt invloed op hoe zij hun werk uitvoeren. De jeugdhulpaanbieders en zorginstellingen voeren de 'zorg' uit, de school zorgt voor het onderwijs. Verschillende wettelijke kaders, privacy-wetgeving, beroepscodes, verantwoordingseisen zorgen ervoor dat onderwijs en jeugdhulp gescheiden werelden zijn, zelfs in de kleine lokalen die voor deze kinderen de toekomst bepalen. En ondanks dat weten deze scholen het voor elkaar te krijgen dat het plekken zijn waar je met bewondering rondloopt voor het goede werk dat wordt gedaan.
Maar het kan dus beter, of in ieder geval veel effectiever. Daarvoor is andere wetgeving nodig. Dat weten we allang, maar wetten wijzigen gaat langzaam. Een kind wordt sneller groot. Dus ligt het lot van kinderen in handen van scholen en gemeentes die ondanks huidige wetgeving op zoek gaan naar betere alternatieven. Dat vraagt iets van het inkoopbeleid van gemeentes, van het onderwijsbeleid, van de communicatie met ouders en zeker niet in de laatste plaats van leerkrachten en hulpverleners. En het vraagt heel veel creativiteit om een weg te vinden in het doolhof van onderwijs- en jeugdbeleid. Maar als je weet hoe, kan onderwijs en jeugdhulp in Nederland nog zoveel beter!